De icoonprojecten van het Delta Climate Center

Transities in voedsel, waterveiligheid en circulariteit geven vorm aan een duurzame delta

Het Delta Climate Center (DCC) is in het voorjaar van 2024 officieel van start gegaan. Het onderzoekt klimaat- en duurzaamheidsvraagstukken waar deltagebieden zoals Zeeland mee te maken hebben of krijgen (zie verder onder het Delta Climate Center). Dit gezamenlijke initiatief van zes onderwijs- en onderzoeksinstellingen wordt gefinancierd vanuit de compensatiegelden die het Rijk heeft toegekend na het afblazen van de marinierskazerne in Vlissingen. Het DCC heeft drie zogenaamde icoonprojecten: Delta Protein, Flexible Deltas en Propelling Circular Economy in Zeeland (ProceZ). Paul Vader, redacteur HZ Discovery

Deze vallen respectievelijk onder de DCC-onderzoeksthema’s duurzaam voedsel, waterveiligheid en -beschikbaarheid en circulariteit. Het vierde thema (regionale transities) is in alle icoonprojecten een belangrijke leidraad.

De icoonprojecten borduren voort op projecten die de deelnemende instituten de afgelopen jaren hebben uitgevoerd. Hierdoor komt het onderzoek van het DCC snel uit de startblokken. HZ Discovery sprak met de projectleiders van de icoonprojecten over wat ze met hun project hopen te bereiken.

'Je moet erachter zien te komen wat hun vragen zijn'

Delta Protein

Het doel van het project Delta Protein is bijdragen aan de eiwittransitie in Zeeland. Uitgangspunt is een brede visie, waarin de Zeeuwse delta de bron is voor gezond, duurzaam, smaakvol en betaalbaar voedsel dat zowel van het land komt als uit zee. Essentieel in dit project is de transdisciplinaire benadering die alle belanghebbenden bij het onderzoek betrekt. Deze werkwijze brengt niet alleen een duurzame delta dichterbij, die de natuurlijke grenzen respecteert, maar ook een economisch milieu waar de Zeeuwse ondernemers een goede boterham verdienen. Het opzetten van een transdisciplinaire aanpak is een aparte onderzoekslijn in het project. De bedoeling is om een handleiding te ontwikkelen die gebruikt wordt voor de organisatie van transdisciplinair onderzoek. De aanpak zou voor alle onderzoeken van het DCC ingezet kunnen worden.

Volgens de projectleider prof. dr. Klaas Timmerman (NIOZ, RUG) is het vaak lastig om te bepalen wie nu precies de belanghebbenden zijn bij een onderzoek en vervolgens om ze daadwerkelijk erbij te betrekken. “Er zijn partners die bij de aftrap van een project komen, maar daarna soms snel hun belangstelling verliezen.” Hij ervaart vaak een gat tussen de wetenschap en praktijk.

De vraag is hoe het proces te organiseren waarbij de belanghebbenden echt gehoord worden. “Je moet erachter zien te komen wat hun vragen zijn en waar ze tegenaan lopen. Als wetenschapper heb je er wel een idee bij, maar je wilt het uit hun mond horen.” Daar komt bij dat transdisciplinair onderzoek erg afhankelijk is van de situatie. “Het gaat erom te bepalen wie de belanghebbenden zijn hier in Zeeland. Wat komt er bijvoorbeeld op de ondernemers af en hoe zorg je dat ze een project werkelijk omarmen en eraan bijdragen.”

De drie overige onderzoekslijnen in het project hebben te maken met de eiwittransitie, dus van dierlijke naar plantaardige eiwitten of naar een laag-trofisch (organismen die laag in de voedselketen staan) niveau zoals mosselen. Timmermans ervaart daarbij een persoonlijke motivatie. “Ik ben ervan overtuigd dat de huidige voedselvoorziening met de nadruk op dierlijke eiwitten niet vol te houden is.” Hij denkt dan vooral aan de klimaatcrisis. “Ik vind het bijzonder om mee te maken dat het klimaat tijdens mijn leven aan het veranderen is. Dat is heel snel.” Hij is ervan overtuigd dat er in Zeeland nog veel mogelijkheden zijn voor gewassen als erwten en bonen, maar dan moet de hele keten daarvoor klaar zijn, van boer tot consument. En hij denkt ook aan de wieren, waar hij een groot deel van zijn professionele leven aan heeft gewerkt. “We proberen nu de eiwitten van de wieren met enzymen los te maken, zodat je er een smakelijk en duurzaam product van kunt maken.” Op de vraag of dat dan een duurzame Zeeuwse wierburger is die over vier jaar wordt gepresenteerd antwoordt hij ontkennend. “Dat hoeft niet. Misschien is het een heel nieuw product. Iets dat we nu nog niet kennen.”

Hoogleraar Herman Kasper Gilissen vertelt tijdens de kickoff wat zijn taak is binnen het project.

'Er is zo een grotere kans dat je ergens een van deze technieken kunt toepassen'

Projectleider Teun Terpstra tijdens de startbijeenkomst in de HZ in Middelburg.

Flexible Deltas

Hoe kan een deltagebied zoals Zeeland zich aanpassen aan zeespiegelstijging en periodes van extreme droogte en neerslag? Deze vraag staat centraal in het project Flexible Deltas. Dit icoonproject gaat op zoek naar nieuwe perspectieven voor de inrichting van land-waterovergangen. Daar liggen drie redenen aan ten grondslag.

Ten eerste is de huidige manier van waterveiligheid op de lange termijn niet houdbaar, aangezien de bodem van de polders zal blijven dalen terwijl de zeespiegel stijgt. Vervolgens versterkt de klimaatverandering bestaande problemen in de dijkzone, zoals het herstel van natuurwaarden en de beschikbaarheid van zoet water in lager liggende polders. Ten slotte zijn er niet alleen nieuwe, op natuurlijke basis gestoelde technieken nodig voor ontwerp en onderhoud, maar ook sociale, economische en wettelijke transities. Dat ook in dit project gekozen wordt voor een transdisciplinaire benadering wekt geen verbazing.

Centraal staan de waterkerende landschappen, een concept dat al veel is onderzocht. Projectleider en lector Teun Terpstra (HZ) onderscheidt drie typen waterkerende landschappen: binnendijks als wisselpolders (zie kader), als voorlanden die buitendijks liggen en eilanden in de zee zelf.

Die laatste dempen de getijslag wanneer ze in het estuarium aangelegd worden en zorgen daarmee voor een afname van hoge waterstanden en een toename van de waterveiligheid. Volgens Terpstra kan je met de drie waterkerende landschappen ter plaatse kiezen voor de optimale oplossing. “Niet overal is er voldoende ruimte om dijken traditioneel te blijven versterken en constructieve oplossingen zijn duur en moeilijk aanpasbaar in de toekomst. De toekomstige waterveiligheid is daarom een ruimtelijk vraagstuk waarbij we idealiter gebruikmaken van natuurlijke processen die ons helpen de waterveiligheid te vergroten en de natuur te versterken. Door verschillende typen waterkerende landschappen te onderzoeken is er een grotere kans dat je ergens een van deze technieken kunt toepassen.” De drie concepten zijn ook goed te onderzoeken en modelleren, waardoor ze met elkaar kunnen worden vergeleken. “We kunnen dan een scan maken om te zien wat waar werkt en wat de juridische en beleidsaspecten zijn.”

De HZ zal onderzoeken of met wisselpolders en voorlanden de wettelijke normen voor waterveiligheid worden gehaald en of dat uiteindelijk goedkoper is dan via de traditionele manier van dijkversterkingen. Waar de eilanden precies in de Westerschelde moeten komen te liggen om het gewenste effect te bereiken weet Terpstra nog niet. “Modelstudies kunnen daarvoor de eerste aanwijzingen opleveren. Het lijkt erop dat de vaargeul de beste optie is wat uiteraard weer gevolgen heeft voor de scheepvaart.” Het uiteindelijke doel is om voor elk type een praktijksituatie op te zetten waar het waterkerende landschap daadwerkelijk vorm zal krijgen. Voor de wisselpolder en een eventueel eiland is de Westerschelde de meest geschikte locatie en in de Oosterschelde kunnen voorlanden met behulp van zandsuppleties worden aangelegd. Dat laatste wordt ingegeven door het besef dat de Oosterscheldekering haar werking verliest wanneer de zeespiegel blijft stijgen. “Als het waterpeil stijgt zal de kering steeds vaker gesloten moeten worden, totdat je in een situatie komt waarbij ze permanent gesloten is,” concludeert Terpstra. “Wil je de Oosterschelde open houden, dan zal er gezocht moeten worden naar manieren om de kust veilig te houden.”

Terpstra beseft dat de concepten over waterveiligheid die het project Flexible Deltass onderzoekt behoorlijk ingrijpend zijn. “We stellen vragen die nu niet aan de orde zijn, maar in de toekomst wel. We gaan daar het gesprek over voeren. Niet alleen met alle actoren, maar ook met partijen diep in de haarvaten van de samenleving.”

De meeste uitdaging zit volgens Terpstra in de juridische kant en governance van de drie waterkerende landschappen. “De ideale uitkomst van dit project is wat mij betreft een uitgewerkt plan om ergens in de delta een pilot te starten met elk van deze technieken. En dan is het wat betreft de uitvoering ‘out of our hands’. Dan kan de samenleving er verder mee aan de slag. Uiteraard gaan wij door met verder onderzoek naar dit soort oplossingen.”

Wisselpolders en voorlanden

Een wisselpolder is een laaggelegen polder grenzend aan de kust die tijdelijk wordt vrijgegeven aan getijde-invloed van de zee, waardoor de natuurlijke opslibbing zorgt voor een verhoging van de bodem. Tegelijkertijd wordt een ander, reeds opgeslibd stuk land klaargemaakt om door de landbouw in gebruik te worden genomen. Dit cyclische proces verhoogt op een natuurlijke manier de waterveiligheid van het achterland doordat er een strook van hoger liggende wisselpolders wordt gecreëerd.

Een voorland is een buitendijkse strook land, zoals een slik of een schor. De opslibbing van voorlanden kan met maatregelen worden gestimuleerd, zoals dammen die de stroming remmen en daarmee de sedimentatie vergroten. Voorlanden hebben een gunstig effect op de waterveiligheid doordat ze de stroming en golfslag verminderen.

'De inzet van studenten is een belangrijk aspect van dit project'

ProceZ

Ook het project ProceZ (Propelling Circular Economy in Zeeland) omarmt de transdisciplinaire benadering. Het brengt belanghebbenden bij elkaar om uit bestaande reststromen stoffen te halen die onder meer gebruikt kunnen worden om duurzame biobased producten te produceren. Hergebruik, terugwinning en het terugbrengen van grondstoffen in de kringloop zullen het gebruik van zoet water, energie en het toevoegen van andere grondstoffen sterk verminderen. Het project bevindt zich nog in de planfase. Projectleider dr. Renata van der Weijden (UCR) heeft zojuist na gesprekken met onder andere de provincie een uitgebreide inventarisatie afgerond van mogelijke bedrijven in Zeeland die interessant kunnen zijn voor deelname. Het gaat dan vooral over het circulair maken van (afval)waterstromen, bijvoorbeeld door bedrijven aan elkaar te koppelen, zodat een bedrijf het afvalwater van een ander gebruikt. Hier speelt ook een interessant juridisch dilemma een rol, namelijk welk bedrijf aansprakelijk is voor het afvalwater dat uiteindelijk zal ontstaan. De Universiteit Utrecht gaat zich hiermee bezighouden. Voor afvalwater van de voedselindustrie dat suikers bevat willen Scalda, HZ en UCR onderzoeken of de kweek van mycelium een mogelijkheid is. Mycelium heeft tal van toepassingen, zoals voedsel (oesterzwammen), maar ook isolatiemateriaal, planken en zelfs filters.

Een belangrijk aspect van dit project is de inzet van studenten. De deelname van Scalda, HZ en UCR zorgt ervoor dat op elk niveau de kennis ingezet en overgedragen kan worden. De bedrijven die zijn benaderd zijn ook enthousiast over de connectie met het onderwijs.

Kickoff

Het icoonproject ProceZ van het Delta Climate Center (DCC) gaat op maandag 10 maart officieel van start. Belangstellenden zijn van harte welkom bij de kickoff bij Dockwize aan de Edisonweg 41B in Vlissingen.

Het programma duur van 10.30 tot 14.00 uur. De inloop met koffie en thee begint om 10.00 uur. Aanmelden voor het evenement kan via dit formulier.

De gehele onderwijsketen werkt samen

Delta Climate Center

Het doel van het Delta Climate Center is om bij te dragen aan duurzame, klimaatbestendige en welvarende delta’s, zowel in Zeeland als daarbuiten. Dat gebeurt door onderzoek, onderwijsontwikkeling en kennistoepassing, in samenwerking met het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, overheden en inwoners. In het DCC werken de Zeeuwse onderwijsorganisaties Scalda, HZ en UCR samen met NIOZ, Wageningen University & Research en Universiteit Utrecht. Het DCC richt zijn onderzoek op drie specifieke thema’s: waterveiligheid en -beschikbaarheid, duurzaam voedsel en circulariteit. Het vierde thema gaat over regionale transities en is daarmee overkoepelend of doorsnijdend voor de andere thema’s. De Zeeuwse delta is de proeftuin voor het onderzoek van het DCC. Een in potentie krachtig aspect van het DCC is de samenwerking van de hele onderwijsketen, mbo, hbo en wo, die het mogelijk maakt om innovatieve oplossingen te ontwikkelen en in de beroepspraktijk te brengen.

Lees meer over het DCC hier.